naderhand

niet te geloven
wie grijpt er in?
die enorme macht
verkracht de wereld
als hij geen president was
zou ’ie allang opgenomen zijn
het uur nadert – duurt niet lang meer
wie verschoont de puinhopen naderhand?

wat een sof

mensen mensen mensen wat een sof!
ik schiet zowaar helemaal uit m’n slof
alles wat ik doe heeft ertoe geleid
dat ik hier ben op deze plek

wat je nodig hebt, krijg je ook
je vindt het vanzelf op je pad
maar denk erom het is echt een bof
dat jij er hier ook bent is echt te tof!

oud

 

hoe ouder je wordt hoe dichter bij de dood
niet alleen die van jezelf overal om je heen
hoe vreemd is het en dikwijls zo snood
haalt alles overhoop en laat je alleen
maar één troost is er in dit sombere avondrood
het geldt voor iedereen maakt toch dat ik ween

zacht

waarom moet je je aanpassen
ruw en hardhandig de norm
waarom moet jij verkassen
van je afbijten is de vorm
maar geef niet toe d’raan
aan zulke lage waarden
het is niet erg die traan
laat het niet ontaarden
en blijf jezelf

laat jezelf zien
liefde propageren
is zacht van binnen
hoeft niet te verweren
maar wat is te beminnen
keer je wang toe naar hen
zei hij, en vergeet dat niet
je hoeft te zijn als Superman
maar omarm ieder die je beziet

moed

hoe moeilijk is het om
wanneer er iets gebeurt
en je zit vol schaamte
de waarheid te zeggen
want:

d’er is geen bewijs
woord tegen woord
onmacht, ongeloof

maar zeg het, als je niet
een heel leven verdriet

platonisch

waren eens twee kabouters in het gras
de één zong en de ander deed ‘n plas.
waartoe zijn we? kweelde de één, waarop
de ander zeide: nou, in een notendop:
leven, leven leven, en schudde af.
diep, heel diep. ‘k sta helemaal paf!
ja, je weet: driemaal is scheepsrecht
en ook wat nietzsche heeft gezegd
en een serie is volgens duchamp.
maar is het werkelijk geen kamp?
nee, en hij grijnsde sardonisch,
het is gewoonweg platonisch!
de één wist niet meer hoe hij het had
en viel pardoes op zijn gat.

joker

taal noch teken ontving ik
terwijl, onderhand ik toch zeker wel
tien keer had gebeld en zeker wel
twee keer was langsgegaan
ternauwernood kwam ik pardoes
terwijl ik wachtte op de bus
ten langen leste de joker tegen die
tenslotte mij de das om deed

koning

U, o koning, zoek ik heel mijn leven
in het verborgene, in het duister
soms onder de brug, op het water, overal
intussen mijn hart verpand, ook nog
eindelijk vind ik U op Uw troon
daar vlij ik mij neder voor U
en zeg ik mijn gebed voor U
redeloos wil ik U dienen
en met heel dat verpande hart dat is als
een open vizier in een glimmend harnas
nog meer houden van U